Het begint met een vervelende gebeurtenis. Zoals deze. Je loopt naar school, onderweg kom je de buurman tegen, je roept vrolijk ‘Goedemorgen.’ Hij zegt niets terug. Beschaamd kijk je de andere kant op. ‘Waarom zegt hij niets terug?’ is misschien je eerste gedachte. Je krijgt een vervelend gevoel in je buik. ‘Doe niet zo stom. Misschien heeft hij je niet gezien. Dat je je over zoiets kleins al druk moet maken.’ Is misschien je tweede gedachte.
Je probeert het vervelende gevoel te negeren. Je hoofd gaat door. ‘Misschien is hij boos omdat jij hebt gezegd dat die zwembadpomp zoveel lawaai maakt. Waarom heb je daar ook iets van gezegd? Niemand hoorde het. Alleen jij. Jij bent altijd zo’n zeikerd. Je kan nergens tegen. Laatst op dat feest zat je ook al te zeiken dat de muziek zo hard stond. En nu heb je de buurman ook nog eens tegen je in het harnas gejaagd. Hoe moet dat nu met de schutting? Nu zal hij wel niet meer zo welwillend zijn om mee te werken aan een nieuwe. Dat heb je weer mooi voor elkaar.’
En zo kan ik nog wel even doorgaan. Niet de gebeurtenis op zich, heeft je van streek gemaakt, maar je gedachten hierover.
Wat kun je doen als je de volgende keer in zo’n gedachtenspiraal belandt?
STOP.
Dat is alles. Je zegt STOP in jezelf. Zo vaak als nodig is.
STOP. STOP. STOP.
Je staat jezelf niet toe om in de gedachtenspiraal te belanden.
Makkelijk? Zeker niet. Het principe is makkelijk, maar de oefening niet. Maar je kunt het trainen.
Oefenen dus. Keer op keer.