Een boek schrijven is een van de engste dingen die ik ooit heb gedaan. Een paar jaar geleden opperde iemand: ‘Waarom schrijf jij eigenlijk geen boek?” ‘Ik? Nee joh, dat kan ik helemaal niet.’ Mijn hart ging als een gek tekeer en de zenuwen raasden door mijn onderbuik. Zo eng was het.
En nu ben ik er toch aan begonnen. Wat bezielt me? Ik dacht daar laatst over na toen ik door het bos fietste. Dan heb je dat. De natuur zorgt voor helderheid. Het filtert de ruis in mijn hoofd. En toen ik de zuivere lucht inademde, stelde ik me voor dat mijn leven en ik een andere kant op zijn gegaan.
En ik weet precies wanneer dat gebeurde: na de geboorte van mijn eerste kind. Dat was het moment waarop het leven afsloeg. Alhoewel ik dat toen nog niet door had. En waarom zou ik? Het leven en ik waren dikke maatjes. Wij zaten op een lijn. Wij hadden hetzelfde doel voor ogen. Wij waren twee handen op een buik.
Het is niet dat ik nooit tegenslag heb ervaren. Maar het leven liet mij altijd vrij snel zien dat die tegenslag ergens goed voor was. Dat het eigenlijk bijdroeg aan mijn doel. Daardoor had ik vertrouwen, ook als het even tegen zat. Het leven heeft mij gegeven wat mijn hartje begeerde: een lieve man die ook mijn maatje is, kinderen, een succesvolle carrière, een comfortabele leefomgeving en lieve vrienden en familie.
Het leven en ik reden op de snelweg. We maakten vaart. En soms was er oponthoud, maar vaak loste dat vanzelf op. Ik zat aan het stuur en het leven wees me de weg. Het moest wel snel, dus we hielden ons niet altijd aan de snelheidslimiet. Tot we plotseling in de file kwamen. Het leven stapte uit en nam een afslag. Ik bleef zitten en was vol vertrouwen dat ook deze file snel weer op zou lossen. Ik had niet eens door dat het leven was uitgestapt en zich een weg baande door weilanden, over sloten sprong, het bos in liep, door een beekje waadde en terechtkwam in een donker woud.
Langzaam raakte ik gefrustreerd. Waarom duurde dat oponthoud zo lang? Wat was er aan de hand? Ik keek om me heen of ik een afslag kon nemen, maar er was niets te zien. Het enige wat ik zag waren mensen die precies hetzelfde deden als ik: wachten en hopen dat ze snel weer door kunnen rijden. Ik werd boos. De auto was ineens niet meer een hulpmiddel om snel vooruit te komen. Het was een gevangenis die me op deze plek hield. Toen ik aan het leven wilde vragen hoe we nu verder moeten komen, zag ik dat het leven er niet meer was.
Het leven en ik zaten niet meer op dezelfde weg. Ik had een afslag gemist en kon niets anders doen dan uitstappen. Over de vangrail het weiland in, over de sloot springen en natte voeten halen omdat ik net niet ver genoeg sprong. Het bos in lopen, steeds dieper, steeds donkerder. En op de plek waar het zonlicht de bodem niet aanraakte vond ik het leven terug. En het verhaal wat het daglicht niet kon verdragen. Ik zag niemand meer. We waren alleen. Het leven en ik en het verhaal.
Soms moet je gewoon uitstappen, ook als iedereen blijft zitten.
Mooi geschreven! 🙂
Dank je wel, Aleid. Fijn om te horen.