Misschien is het zo dat ik verlang naar een wonderlijk eind van dingen. Dat ik kan zeggen: ‘nu doe ik eindelijk wat ik behoor te doen.’ En telkens als ik het gevoel heb dat ik zoiets kan zeggen, vervaagt het. Als blaadjes die van een boom vallen. De boom die achterblijft alsof er nooit blad aan gezeten heeft.
Steeds meer realiseer ik me dat ik als kind in staat was om de essentie van alles wat er om me heen gebeurde helder te zien. Niet dat ik bijzonder was als kind, ik denk dat alle kinderen dit ervaren. Dan gaan we van alles leren, onszelf verbeteren. Tot we er achter komen dat we het als kind niet verkeerd zagen, ook al werd dat soms wel tegen ons gezegd. Als kind waren we vaak pijnlijk eerlijk. Doortastend, niet voor de gek te houden. Als volwassene des te meer.
Ik denk dat we geobsedeerd zijn met verbeteren. Met het beste uit onszelf halen. Met constant op zoek naar dat volledige potentieel dat binnen onszelf ligt. Het steeds zoeken naar. Telkens weer opnieuw. In de hoop op een wonderbaarlijk einde aan die zoektocht, waarin alle puzzelstukjes bij elkaar passen en we klaar zijn met zoeken.
Het is lineair denken. Een begin en een eind aan dingen. Als ik om me heen kijk, zie ik geen begin en eind. Ik zie niet wanneer de grote eik die hier staat ‘klaar’ is. Ik zie alleen dat de eik steeds verandert. Dat de eik groeit, elk jaar zijn blaadjes loslaat en nieuwe laat groeien. Dat is wat ik zie.
Als ik naar mezelf kijk, verwacht ik wel een soort van bestemming te bereiken. En telkens als ik er denk te zijn, ga ik weer op reis. Misschien is wat voor de eik blaadjes loslaten en nieuwe laten groeien is, voor de mens het zoeken naar potentieel. Steeds nieuwe wegen bewandelen en oude achter je laten. Uiteindelijk wetende dat je een eik bent, die blaadjes laat groeien en ook weer loslaat. Dat je veranderlijk bent en dat je daar tevreden mee mag zijn.