Mijn dochtertje deed een spelletje. ‘Welk dier is geen huisdier?”stond erbij. Met een aanwijsstick drukte zij op het zwarte bolletje bij de afbeelding van een poes. Het muziekje ging. Een poes is een huisdier. Bij de slang bleef het muziekje uit. Een slang is geen huisdier.
Maar stel je voor. Je bent een kind en jullie hebben thuis een slang. Gewoon geheel legaal, met papieren en zo. Dat is de slang wel een huisdier.
Zo zijn we de hele dag bezig met het plaatjes van mensen, dieren en objecten in hokjes. Hoe goed we het hokje ook afkaderen, er is altijd wel iets of iemand dat er niet in past. Dat noemen we dan fout.
Stel dat het kind met de slang als huisdier het zwartje vakje had aangedrukt en het muziekje bleef uit: fout. Een slang is geen huisdier, maar voor dat kind wel.
Het is dus heel moeilijk om te bepalen of iets goed of fout is. Ook al lijkt het nog zo makkelijk, als in het geval van dit kinderspel.
Zo makkelijk als het lijkt is het niet. Wij zien maar een deel. Een deel dat wordt bepaald door hoe we zijn opgegroeid, hoe ons DNA elkaar zit, wat we hebben meegemaakt, waarvoor we zijn beloond of gestraft. Door die bril bekijken wij de wereld. En dan nog durven we met de vinger te wijzen en te zeggen of iets goed of fout is.
Stel je voor als we daar mee op zouden houden. Wat zou er dan gebeuren? Van binnen en van buiten?